"Over Racisme en beeldvorming in het Israëlisch-Palestijnse conflict"

Ico Maly

[Inhoudstafel] [Deel 1] [Deel 2] [Deel 3] [Deel 4] [Deel 5] [Literatuur]

1.3. Een zoektocht naar ‘beelden’…

De "zoektocht naar ‘beelden’ …” zal gevoerd worden volgens de principes van “linguistic pragmatics”, hetgeen hier wordt begrepen als een algemeen functioneel perspectief op taal, dat rekening houdt met de complexiteit van die taal in zijn cognitief, sociaal en cultureel gebruik in mensenlevens:

“Linguistic pragmatics assumes that cognitive images and conceptual habits are reflected in the behaviour of language users, their forms of communication and their rhetorical habits. All forms of communication are accompanied by more or less hidden meaning systems which determine the interpretation of what is said.” (Blommaert & Verschueren 1998: 3)

Dit houdt in dat elke taaluiting berust op een geheel van impliciete achtergrondvooronderstellingen die verbonden zijn met wat expliciet gezegd wordt in de constructie van betekenis. Woorden en linguïstische structuren verwijzen steeds naar een bredere (historische) context en zij creëren samen een grotendeels impliciete mening die hier als een referentiekader voor interpretatie gebruikt zal worden. Bij de reconstructie van ideologieën is het dus zeer belangrijk om interpretatie te kunnen scheiden van speculatie.

Empirisch, ideologisch onderzoek is bijna noodzakelijk discours gericht, of het zou op zijn minst een belangrijke deel moeten wijden aan de analyse van het discours. “Linguistic Pragmatics” voorziet hiervoor verschillende werkinstrumenten. De consistente constructies die in dit onderzoek de meeste aandacht zullen krijgen zijn de volgende:

  1. Woordpatronen en -strategieën: woorden en structuren zijn niet betekenisvol op zichzelf, de betekenis komt van de grammaticale en lexicale keuze in relatie met het onderwerp en de context. Zoals: ”de Palestijnse terrorist”.
  1. “Presuppostion- and implication carrying constructions”: constructies die vooronderstellen dat wat volgt een gekend feit is voor de betrokken partijen. Zoals: “In the meantime, Hamas and Islamic Jihad are increasing their strength and operating freely, cooperating with each other and the PA security apparatus.” (JP 118)
  1. Globale betekenisconstructies: de manier waarop (expliciete en impliciete) betekenissen worden gecombineerd in argumentatiepatronen. Coherentie en recursiviteit creëren betekenisnetwerken, waarin sociale patronen van betekenisgeving zijn ingebed.

We citeren nogmaals Blommaert & Verschueren:

“The totality of presuppositions and implied meanings constitutes the general world view which a language user assumes to be or handles as if shared with others in the same community. Methods of pragmatic analysis, when efforts are concentrated in areas such as the ones listed above, allow one systematically to uncover ideologies in terms of common frames of reference.” (Blommaert en Verschueren 1998: 34-5)

Analoog met Blommaert en Verschueren wijst Corbey (1989: 102) ons erop dat culturele betekening bepaald wordt door een ingewikkeld spel van metoniemische, metaforische en vaak door allerlei historische toevalligheden bepaalde associaties waarnaar we moeten op zoek naar gaan. De consistente ‘beelden’ in dit referentiekader tonen ons wat in die groep als normaal wordt ervaren, wat onproblematisch is, wat als ‘natuurlijk’ aanvoelt, … 

Wat als normaal ervaren wordt, heeft een enorm strategisch potentieel, omdat er geen vragen worden bij gesteld; het wordt als het ware a-priori aanvaard.

Wat door een groep als normaal bevonden wordt, reflecteert de ideeën van die groep en is dus cruciaal in de studie van de ideologische wereld van betekenisgeving van die groep.

Door Barthes (2000 (1957)) weten we dat die normaliteit inherent ideologisch is. Het is die normaliteit die, volgens hem macht onzichtbaar maakt. De norm wordt verondersteld vrij te zijn van ideologie en zo lijken de machthebbers politiek-ideologisch vrij te zijn. Niets is minder waar: juist die afwezigheid laat zien dat de ideologie van de machthebbers juist als norm gehanteerd wordt.

De twee behandelde methodologische concepten, normaliteit en consistentie, leiden ons tot ons volgend methodologisch doel met name, de coherentie.

“ … While distinguishing between interpretation and speculation was no doubt the most elementary recommendation to keep in mind, establishing coherence is an important methodological goal – where ‘coherence’ is used both in the sense of conceptual connectedness and patterns of recurrence or of absence. This is not meant to suggest that the ideological world of meaning under investigation would itself have to be coherent in a strict sense.”  ( Blommaert en Verschueren 1998: 35)

Om die coherentie te bereiken is het noodzakelijk om een representatieve hoeveelheid verschillende soorten data over een bepaalde tijdspanne te bestuderen. In punt 1.3.2. wordt dieper ingegaan op de historische situering van de gegevens, rekening houdend dat beelden nooit los gezien kunnen worden van de historische context. Het volgende deel situeert de gegevens in hun etnografische situatie.
 

1.3.1.  De etnografische situatie van de gegevens.

Alle bronnen bestaan uit publiek toegankelijke vormen van discours, geproduceerd door: de massamedia, regeringen, politieke propaganda, politieke zwaargewichten en prominente wetenschappers. Een directe reden hiervoor is dat de Israëlische regering, samen met de Israëlische massamedia en prominente experts het denkkader, het lexicon, en de stijl bepalen die gebruikt worden om over het conflict te praten, te denken en te onderhandelen.

De oorlogsverslaggeving uit de Israëlische kranten[1] vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. De concepten en argumentatielijnen die we aantreffen in deze specifieke Israëlische bronnen worden vergeleken met de internationale (Westerse) verslaggeving, interne regeringsmededelingen, interne politieke propaganda en PLO mededelingen.

De studie van de media is zeer belangrijk daar de media steeds een bepaald publiek voor ogen heeft.  De berichtgeving zal dus proberen de behoeften van dit publiek te bevredigen. Dit publiek is dus tevens het object waarover de media rapporteert.

In deze verslaggeving zijn de Israëliërs, joden, ‘vrienden’ van Israël het object. Het zijn niet de Palestijnen an sich waarin de Israëliërs geïnteresseerd zijn, maar wat “zij”, de Palestijnen, “ons”, de Israëliërs aandoen. Wat Israël doet om zijn burgers te beschermen …


1.3.2. De historische situering van de gegevens.

De gegevens moeten steeds gezien worden in het licht van de geschiedenis van het Israëlisch – Palestijns conflict. Een geschiedenis van een bezetter en een bezet volk.

Het zoeken naar het ontstaan van hedendaagse realisaties in het discours is een cruciale vraag. Het opnemen van een woordpatroon zoals “Palestijnse terrorist” in het officiële politieke jargon van Israël is hier een duidelijk voorbeeld.

Het is tevens van cruciaal belang om de historische, politieke, mythische en ideologische bronnen te belichten die het hedendaags discours mede hebben bepaald.

Een eerste categorie van bronnen vinden we in het zionisme, wat een ultra – nationalisme is. In deze categorie kunnen we ook niet voorbij gaan aan de relatie tussen het jodendom en het zionisme.

Een tweede soort bronnen bestaat uit wetenschappelijke veiligheidsstrategieën. De veiligheid van Israël leidt ons meteen naar het rechtse spectrum en haar invloed op het denkkader omtrent het Israëlisch – Palestijns conflict. Ook de internationale dimensie mag niet over het hoofd gezien worden en dan in concreto de rol van de internationale gemeenschap.

Een laatste factor die gelinkt is aan alle voorgaande factoren, is de gruwelijke impact die de holocaust heeft op joden over de hele wereld.

Deel II zal deze bronnen vergelijken met de resultaten van het in deel 1.3 gevoerde onderzoek.
 

1.3.3. Aanvulling bij de gebruikte bronnen.

De basisbronnen van dit onderzoek zijn afkomstig uit een verzameling willekeurig gekozen artikels uit twee Israëlische kranten (Ha’aretz en de Jeruzalem Post) en één Arabische krant (Jordan Times). De Jeruzalem Post behoort tot het (extreem)rechtse kamp en Ha’aretz vertegenwoordigt het ‘linkse’ politieke spectrum in Israël: “… Israel’s most prestigious daily.” (Chomsky 2000: 3)

Deze gegevens worden ook tegenover internationale bronnen geplaatst, afkomstig uit de internationaal gerichte Belgische media (Knack, De Standaard, De Morgen, etc.), de internationale media (Times, Herald Tribune, etc.),  wetenschappelijke documenten, verslagen van NGO’s, etc. Deze bronnen worden aangevuld met documenten van zowel Israëlische als Palestijnse topambtenaren, regeringsdocumenten, … 
 

1.3.4. De constructie van groepsrelaties …

Het Israëlisch–Palestijns conflict handelt dus in eerste instantie over groepsrelaties tussen Israëliërs en Palestijnen. Joodse, ‘westers gezinde’, ‘democratische’, ‘zionistische’ Israëliërs en hun behoeften staan pal tegenover de behoeften van de ‘others’: de ‘Arabische’, ‘Islamitische’, zogezegd ‘antidemocratische’ Palestijnen.

Groepsrelaties zijn steeds afhankelijk van hun conceptuele constructie; op het meest elementaire niveau zijn groepsrelaties dus afhankelijk van de definities van de groepsidentiteiten. Het is hier dat een eerste groot probleem aan het licht komt. Zoals Dov Ronen (1979: 9; zie ook Blommaert en Verschueren 1998: 22-3) zegt:

“Until future research proves otherwise, we ought to take for granted only two basic human entities: individuals and all humanity. All entities between these two, save a mother and a newborn child, are arbitrary formations created by our perception of ourselves vis-à-vis others. … Various unifying factors, such as language, religion, and colour of skin, seem ‘natural’. I propose that none is. Language, culture, a real or assumed historical origin, and religion, form identities for an ‘us’ in our minds, and only so long as they exist in our minds as unifying factors do the entities of ‘us’ persist.” 

Er bestaan dus geen objectieve wetenschappelijke criteria die gebruikt kunnen worden om ‘natuurlijke’ groepen te identificeren. De percepties en conceptualisering van groepsidentiteiten zijn steeds historisch en sociaal-cultureel gevormd. De groepsidentiteiten in het conflict worden bepaald door een conceptenweb van religie, afkomst, taal, cultuur en ras waarbij religie hier van cruciaal belang is.

Volgens Blommaert en Verschueren (2000: 25-34) kunnen we sociale en politieke problemen als gevolg van intergroepsrelaties dan ook niet begrijpen als we de ideologische ondergrond van de maatschappij die deze problemen voortbrengt niet kennen. Deze ideologische ondergrond wordt hier dan begrepen als een geheel van fundamentele, “common sense” en vaak normatieve, ideeën en attitudes die gerelateerd zijn aan sommige aspecten van de sociale ‘realiteit’. Deze problematiek wordt uitgewerkt in deel 2.

Terug naar groepsidentiteiten, zij “… do not only determine (our) opinions and discources, but also other forms of behaviour towards them.” (Blommaert 1998: 24) Deze groepsidentiteiten hebben steeds een menselijke oorsprong en kunnen gebruikt worden om mensen te mobiliseren tot het uitvoeren van, of het goed praten van bepaalde acties. Bijgevolg kunnen we macht en groepsidentiteiten niet los van elkaar bestuderen. Het zijn de bezitters van de macht die de vorm van de groepsrelaties mede bepalen, alsook de vorm van communicatie tussen ‘us’ and ‘them':

“The exclusion is articulated in on two axes: DIVIDING, that is establishing the categories which will be opposed in the conflict - us, with several different referents, vs. them, or, nearly always, him; and REJECTING, that is segregation, marginalizing, creating a negative image. The creation of an enemy, them or him, makes it possible to establish, as the opponent, an inclusive subject, we, which is defined simply by opposition. … The example of these two combined activities of dividing and rejecting that Foucault studied most is the opposition between reason and madness” (Rojo 1995: 50/52).
 

1.3.5De categorisering van ‘de ander’…

De categorisering van ‘de ander’, de Palestijnen in de  ‘oorlogs’-verslaggeving vormt het uitgangspunt van dit deel. De ‘ander’ wordt steeds geconstrueerd tegenover een ‘ons’ want het wezenskenmerk van de ‘ander’ is dat hij verschilt van ‘ons’, in dit geval de Israëliërs. Het (ideaal)beeld dat een groep heeft over zichzelf wordt hierbij als standaard gebruikt waarmee ‘de ander’ vergeleken wordt.

“Discourse brings about a process of categorization, ordering and normalizing, which generates knowledge about ourselves, and about the events we are living. In this, a vision of the war is created, transmitted and consolidated.” (Rojo 1995: 51)

We gaan dus op zoek naar categoriseringen en vooronderstellingen over de Palestijnen die systematisch gebruikt worden in deze ‘oorlogs’-verslaggeving.

Laten we beginnen met de volgende woorden van de toenmalige premier Barak (JP 2):

“Israel strives for peace but a peace that will be reached around the negotiating table rather than through (the imposition) of the will of one side on the other or through a kind of international (coercion).”

Israëliërs zijn dus voorvechters van ‘de’ ‘vrede’, in tegenstelling tot de ‘andere’, die met geweld het vredesproces onmogelijk zou maken. Barak wijst ons hierop verder in het artikel: “I think a negotiated agreement is more appropriate to settling international conflict at the entrance to the 21st century.” (JP 2)

De Israëliërs hebben dat ‘al lang’ begrepen in tegenstelling tot de Palestijnen, die nog steeds door Arafat aangezet worden tot de voortzetting van de Jihad (JP: 2). De Israëliërs waren volgens Barak zelfs bereid:

“… to contemplate far-reaching ideas in order to bring about peace. Unfortunately we do hear different signals from the Arab side. I can just say that this is not the way. And we really do expect the governments and the free world to make up their own judgement about whether a Jihad or negotiated agreement is the way to solve the conflict in this generation.” (Barak 2000: JP 2) 

Israël doet dus zijn ‘uiterste’ best om deze vrede te bereiken, Israël is zelfs bereid om ‘far-reaching ideas’ ( JP: 2; 31) te bekijken …  ‘Unfortunately’ lijkt de ‘Arabische’ zijde geen vrede te willen want ze willen die (ongedefinieerde) ‘verregaande ideeën’ niet eens bekijken. We moeten er hier ook op wijzen dat als Barak het heeft over de ‘Arabische’ zijde, hij een metoniem gebruikt waarmee hij de Palestijnen typeert als Arabieren. Hiermee ontkent hij de politieke doeleinden van de Palestijnen als een volk met rechten. Tevens linkt hij ook Arafat en de Intifada met de Jihad.

Door die link wordt de ‘andere’ dus een ‘(gewelddadige) Islamitische Arabier’ met religieuze doeleinden: de joden worden het slachtoffer. In het vervangen van het concept Intifada door ‘Jihad’ legt Barak een zeer duidelijke relatie tussen het ‘Palestijns geweld’ en de Islam: want de Intifada is eigenlijk een ‘Jihad’[2]. Zo wordt de Intifada voorgesteld als een strijd die vooreerst religieuze doeleinden voor ogen zou hebben in plaats van politieke, sociale, economische en nationalistische doeleinden.

Naast de systematisch gehanteerde categoriesering van de Palestijn als Arabier wordt doorheen de onderzochte artikels (Ha 10), ook een andere metoniemische constructie gehanteerd door Barak(2000: JP 10) en de Israëlische pers, ‘them’ wordt  ‘him’:

“instead of choosing the path of peace agreements with Israel which would have led  to the establishment of a Palestinian state, Palestinian Authority Chairman Yasser Arafat chose the path of violence that endangers regional stability and the interests of the international community.”

Barak wijst Arafat alle schuld toe voor het ‘geweld’, Arafat wordt hier een ‘beeld’ voor de gehele Palestijnse bevolking.

Ook Sharon en Peres hanteren deze techniek: “The cabinet announcement did not declare the Palestinian Authority an enemy, it called on the international community to exert pressure on Arafat to change his behaviour.” (Ha 41)

Ook Arafat lijkt dit ‘beeld’ te bevestigen: “… for Arafat, the Palestinian leader told Ross he is ready to end the violence and return to the negotiations. (JP 10)”

In deze twee gebruikte beelden verdwijnen de Palestijnen en hun doeleinden. Het eerste beeld vervangt het concrete politiek-nationale doel door een ‘veel groter, vager, cultureel doel’ dat Israël ‘bedreigt,’ namelijk de Islam. Het tweede beeld cijfert het Israëlisch – Palestijnse conflict weg als een probleem tussen de staat Israël en Arafat (JP 10; 28; 29;…) Deze metoniemen zorgen er onder meer voor dat de versplintering in het Palestijnse kamp niet wordt weergegeven. Alle Palestijnen worden Islamitische Arabieren naar het ‘typevoorbeeld’ van Arafat. 

Hoe wordt nu gedacht, geschreven over Arafat? Vooreerst wordt Arafat door Israël niet gezien als de president van een staat, maar als het hoofd (chairman) van de Palestinian Authority. Die Palestinian Authority en hun leiders worden doorheen de artikels, hetzij terecht, hetzij onterecht, systematisch in relatie gebracht met ‘terrorisme’:

“The Government of Israel sees the PA as responsible for the murderous attack …” (JP 11) “… the release of terrorists and the involvement of Palestinian security forces in murderous attacks against Israelis …” (JP 54; zie ook JP 11; Ha 8; 15; 17; …)

De PA wordt verantwoordelijk gesteld voor de afwezigheid van interventie tegen ‘terroristische’ daden(JP 48; …) en voor de creatie van een “atmosphere of violence and terror created by the PA …” (JP 120).

Arafat wordt op zijn beurt in de verschillende artikels en regeringsdocumenten geassocieerd met onbetrouwbaarheid (JP 24; Ha 3; … ):

“Sharon said: “Arafat is a murderer and a liar.”” (Ha 34.1) ”The government’s public affairs coordinator, Naham Shai, released a “white book” yesterday, presenting Palestinian Authority Chairman Yasser Arafat as a systematic violator of agreements signed with Israel, and as someone who never abandoned terror as a means to reach his policy goals. … The document goes on to list a long series of violations committed by the Palestinian Authority, many of which are familiar from the Netanyahu era, among them: the direct use of violence, an ambivalent attitude toward terror and tolerance of the HAMAS; incitement toward hatred; failure to confiscate illegal weapons; maintenance of a larger police”(Ha 3.1)

Verder wordt hij systematisch getypeerd als een leider zonder controle (JP 24; 54;), als een leider die het geweld kan en moet controleren (JP 11; 19; 24), een gewapend leider “with a German-made machine-pistol”(JP 32;), een leider die tegen ‘vrede’ is (Ha10;), een leider die het toelaat dat er Israëliërs worden vermoord in de B en C gebieden. (Ha 17) een leider met een zwakke gezondheid die bijna seniel aan het worden is (Ha 20) et cetera. Vergelijkingen met Hitler sluipen soms in het discours: “Confidant of Ariel Sharon, Uri Dan, who referred to Arafat using “Arafat-jugend”” (Ha 44).

Ook de heldenstatus wordt gebruikt in het ondermijnen van de betrouwbaarheid van Arafat: “During one of the meetings between the late Ytzhak Rabin and Arafat, the Israeli prime minister responded angrily to the allegations of the Palestinian leader, telling him that he did not want to hear any more nonsense.” (Ha 20)

De onbetrouwbaarheid van Arafat, de PA en de PLO worden door Barak ondermeer als volgt gebruikt: “The PA systematically breaches the understandings and agreements it has signed and turns itself –with its own hands- into the address where Israel must go to exact the price.” (JP 11) Door deze Palestijnse ‘onbetrouwbaarheid’ verwerft Israël met andere woorden het recht om de situatie te beoordelen en daar naar te handelen.

Deze ‘onbetrouwbaarheid’ wordt steevast, zowel expliciet als impliciet gebruikt om de informatie over Palestijnse slachtoffers, hun presentatie van de feiten, de motivatie, et cetera in twijfel te trekken:

1. ”… But officials in the Prime – Ministry say that – in the light of past experience - they are taking these signals with a grain of salt.” … Arafat agreed to put an end to the violence, only to wake up the next day to renewed fighting.” (JP 24)

2. Het Palestijnse verhaal van de feiten wordt ook steevast tegenover de versie van het IDF geplaatst, waarbij de IDF-versie voor het Israëlische volk staat voor een  ‘objectieve’ kijk op de feiten.

“The army said Palestinians near the Khan Yunis refugee camp started the shootout when they opened fire on Israeli forces. The IDF said it wanted to remove a barrier used by gunmen for cover, the Palestinians said they had put up sandbags to protect the camp from Israeli gunfire. Army bulldozers escorted by armoured personnel carriers cleared away huge sand embankments from which the Palestinians had been shooting.” (JP: 51; …)

In dit citaat wordt de Palestijnse versie zelfs niet overwogen: “… the Palestinians had been shooting.” Want de Palestijnse bronnen ‘spreken’ elkaar tegen:

“A Palestinian security source said troops tried to enter the refugee camp to destroy several houses in order to create a security zone and prevent the Palestinians from shooting at the settlements. The IDF spokesman noted that the area was under Israeli security control. … The Palestinian security said … other Palestinian sources …Yet another account says” (JP 51)

Ik moet er ook op wijzen dat de overtuigende kracht van nieuwsartikelen afhangt van hoe ze verstaan, voorgesteld, onthouden en in laatste instantie hoe ze geloofd en geïntegreerd worden. “Van Dijk points out that one means of increasing the appearance of truth in news is to resort to evidence from other reliable sources (authorities, respectable people, professionals.)” (Rojo 1994: 54; zie ook Van Dijk 1988: 84; 96-100 en 114-19) 

Het lijkt me aangewezen om terug te komen op de categorisering van ‘de ander’ als inherent gewelddadig. In de oorlogsverslaggeving worden de Palestijnen steeds in verband gebracht met terrorisme.


1.3.5.1. De Palestijnse Terrorist …

De Palestijnen worden in beide kranten (Ha’aretz & Jeruzalem Post) systematisch geassocieerd met geweld. De Palestijnse leiders, het Palestijnse volk en hun godsdienst worden in deze verslaggeving steevast gerelateerd met terroristische daden (Ha 1; 6; 8; …, JP 4; 7; 12; 15; …).

In de artikels van de Jeruzalem Post worden de Palestijnen als volgt gecategoriseerd: Palestinian gunmen, Palestinian mob, Palestinian snipers, Palestinian perpetrators of violence, Palestinian bombthrowers, Palestinian terrorists, Palestinian terrorist squad, Palestinian stonethrowers, terrorist elements, et cetera.

Wat het linkse Ha’aretz ons voorschotelt verschilt niet veel van zijn rechtse concurrent: The Palestinian gang, the killers, Palestinian terrorists, Palestinian ambushes, Palestinian uprising, Palestinian terror attacks, et cetera. 

De constante categorisering van de Palestijns als terrorist, die volgens Said (2000) zijn ingang kende in de jaren ’70 is anno 2001 nog steeds aanwezig in het discours. Naast het voordeel voor Israël van de uiterst negatieve connotatie van het concept ‘terrorist’ wordt dit begrip tevens gebruikt om de politieke motivering van de Palestijnen weg te cijferen.

Terreur is blind geweld en kan bijgevolg niet ondersteund worden door een politieke motivering. Israël heeft zo ook hier weer de depolitisering van de Palestijnse strijd op het oog. De Palestijnen worden aldus verantwoordelijk geacht voor het plegen van gratuit geweld. Op die manier verwerft Israël een ‘rechtvaardige’ manier om op te treden tegen het Palestijnse ‘geweld’.

De terreur, de zelfmoord acties, … worden volgens Israël veroorzaakt door irrationaliteit, woede en haat en dus niet om een politiek doel te bereiken. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat dit ‘beeld’ ook zeer pertinent aanwezig is in het gevoerde veiligheidsdiscours door professoren in de strategische studies.

In een verslag over een conferentie in Cairo stelt Dr. Qadri Said[3] de mogelijkheid voor om de maatregelen van Israël tegen de Palestijnen te verhogen en hen zelfs te verbannen uit de gebieden. Toch werd er besloten om de Palestijnen, specifiek hun leiders niet te verbannen want “Israel needs those leaders because it does not want to directly rule the Palestinian people.” Ha 10) Israël wil dus over de Palestijnen regeren zolang het niet meer direct is? De ‘Palestijnse’ zijde wordt vertegenwoordigd door Dr. Mahdi Abdu Hadi[4]:

“In Hadi’s opinion, physical separation of the State of Israel from the Palestinians will be unavoidable. He considers the only possible boundary is the June 4, 1967 border (with a few modifications). The Palestinians have never been enthusiastic about the concept of a physical separation; however, Hadi regards separation as essential because the culture that has developed west of the Jordan River is one of hatred and war, rather than one of peace.” (Ha 10)

Het eerste wat opvalt is natuurlijk de afwezigheid van het geven van oorzaken die  deze cultuur van haat en oorlog hebben doen ontstaan. Het tweede dat opmerkelijk is, is hoe de auteur van dit artikel, Danny Rubinstein, de onderstreept gedrukte paragraaf verbindt aan de mening van de Palestijnse expert. Ten derde moeten we erop wijzen dat de zin: “The Palestinians have never been enthusiastic about the concept of a physical separation”, enkel kan begrepen worden in het kader van de mythe dat de Palestijnen onder de Israëlische bezetting beter af zouden zijn en dat elke Arabische buur jaloers is op hun verworven status onder de Israëlische bezetting. 


1.3.5.2.  Categorisering van het Palestijns ‘geweld’.

Het Palestijns ‘geweld’ is in de ogen van de Israëliërs in de eerste plaats ‘terroristisch’ geweld: met andere woorden het is een zinloos geweld dat gevoed wordt door haat, woede en religieuze doeleinden. Het geweld zou volgens dit discours ‘gevoed’ worden door irrationaliteit: gevoelens van haat en woede, religieuze motiveringen en de bevelen van een ‘terroristenorganisatie’.


1.3.5.2.1  Het dreigende monster?

In deze oorlogsverslaggeving lijkt het alsof het Palestijnse ‘geweld’ enorme proporties aanneemt. Het geweld wordt beschreven als terroristisch, gruwelijk, wijdverspreid in tijd, plaats en aantal. De gruwelijkheid van de Palestijnse daden zien we duidelijk in de typering van de daden:

“ … murderous attacks” (JP 11); “Murderers are slaughtering children …” (JP15); ... “The bombing by a PA leader … was a heinous act” (JP21); “ a barbaric terrorist attack” (JP 113) “They are murdering us and killing us, and the nation of Israel is sleeping.” (JP 113)

Dit geweld wordt op zo’n wijze beschreven dat elke Palestijn uiteindelijk gezien wordt als een vijandige moordenaar want het geweld is niet alleen wijdverspreid, het krijgt tevens een durend karakter en lijkt geleidelijk aan de gehele Palestijnse bevolking in de ban te hebben. Dit wijdverspreid, ‘eeuwig’ durend, gruwelijk, Palestijnse geweld is terroristisch en zinloos:

“There was widespread violence …”(JP 5); “A wave of violence” (Ha 43); “Continuous aggression” (JP 22); “… the continuing terror attacks” (JP 15); “On a day of violence in Gaza...” (Ha 17); “The Palestinians have for the most part abandoned the mass demonstrations for deadly shooting and road-side bombings against both military and Israeli traffic.” (JP 48); “They’ve killed my mother” (JP15);  “a Palestinian terrorist act perpetrated against a clearly civilian target.”(Ha 6);

De illusie dat dit geweld enorme proporties aanneemt en dat de Palestijnen dus werkelijk een dreiging vormen voor de staat Israël wordt versterkt door het aantal artikels dat er verschijnen met ‘verslagen’ van de ‘feiten’.

Verschillende experten belichten hun visie op de ‘feiten’, die tevens door de journalisten worden aangereikt in een ander artikel. De artikels rakelen steeds gebeurtenissen op van de dagen voordien. Beide technieken versterken voor de lezer het beeld dat de ‘hoeveelheid’ Palestijns geweld gigantisch is en dat het steeds erger wordt:

“A crazy escalation”(JP 22); “a degree of intended escalation in the territories on the part of the PA.”(Ha 15); “The Palestinians’ aim seems to be improving with Israelis being injured and killed everyday.”(Ha 15)

Een belangrijke oorzaak[5] van het conflict lijkt door Israël en het internationale discours gelegd te worden in de ‘inherent gewelddadige’ Islamcultuur. De politieke dimensie wordt vervangen door een religieusculturele dimensie: de intifada wordt een Jihad.


1.3.5.2.2.  De Palestijnse Jihad?

Dat de Palestijnen in de eerste plaats Arabieren zijn, lijkt in Israël de status van ‘common sense’ te hebben (Ha 27; 30; JP 112; …). De Arabieren worden steeds getypeerd met ‘hun’ religie en de associatie met het gewelddadige, fundamentalistische beeld dat het concept Islam met zich mee torst. De Israëlische kranten vormen geen spreekwoordelijke uitzondering:

“I want to say that these people who are calling for restraint are the same ones who gave the Palestinians guns, which helped the Arabs kill my mother.” (JP 15) “Death to the Arabs” (JP 112; zie ook Ha 2; 10; JP 115…)

De spiritueel leider van Shas, Rabbi Ovadia Yosef bestempelt de Arabieren als ‘de vijand’:

“... Barak is a hater of Israel and a hater of Judaism, who is selling out everything to the Arabs just to keep his seat. …the Arabs to rise up and eat us alive … critizing Barak for bringing us venomous snakes (the Palestinians) and strengthening their hand.” (JP 103)

De associatie van de Palestijnen met een giftige slang, teken van alle kwaad (Eva en de slang) doet ons meteen denken aan het koloniale discours waarbij het ‘anders’-zijn van de ‘andere’ gerepresenteerd wordt door een dier, hier een giftige slang die alle joden wil ombrengen. Het zijn dus de Arabieren die Israël willen ‘vernietigen’, de Arabische landen zullen de Palestijnse zaak steunen en deze stopt volgens Israël niet met de 1948 grenzen.

In zijn analyse van het conflict ziet Steinberg deze stelling bewezen door:

“The evidence (that) comes from the hate-filled textbooks and official media that are staple of Palestinian and Arab society, including in Egypt and Jordan, despite the peace treaties.” (JP 80)

Stellingen als deze lijken ook te suggereren dat dit bij de Israëlische tekstboeken niet het geval zou zijn. Het beeld van het ‘Arabische complot’ wordt versterkt door berichten zoals: “Arafat is going to Saudi Arabia tomorrow to raise support for the intifada …”(JP 93; …) Ook de relatie die gelegd wordt tussen de PA, Islamic Jihad, HAMAS en Hizbollah lijkt dit te bevestigen. (Ha 6; JP 109; 110; …)

Israël‘s ‘voortbestaan’ hangt dus, op basis van deze vooronderstelling, af van de strijd tegen de ‘Islamitische Arabieren’. De gevoerde veiligheidspolitiek in Israël is erop gericht de Israëlische burgers te beschermen tegen de ‘Arabische vijanden’: “Israel is in conflict with all the Arab states.” (Ha 9) Het is in dit kader dat we de typering van de intifada als Jihad (JP 2; …) moeten plaatsen.

De Palestijnse intifada is volgens deze redenering dan ook een religieuze strijd: de Jihad. De Jihad heeft in het Westen een zeer negatief fundamentalistisch, gewelddadig en terroristisch imago. Jihad wordt in het Westen traditioneel vertaald door “heilige oorlog”, maar de betekenis ervan doelt algemeen op het “zich beijveren op de weg van God” (Jihad fi sabîl Allâh) (De Ley 2000 61).

De intifada ‘is’, volgens het Israëlische discours  een Jihad want ‘alle’ Palestijnen ‘zijn’ Moslims. De Palestijnse nationale strijd wordt hierdoor gelinkt met (of vervangen door) een Islamitische en dus religieuze ‘strijd’. Door het gebruik van het concept ‘Jihad’ om de intifada te categoriseren heeft men de depolitisering van het geweld op het oog.

Ook de typering van deze tweede intifada als de Al Aqsa Intifada (Ha 23; 30; …) heeft tot doel het nationaal-politieke karakter van de strijd om te buigen naar een (hier eenmalige) religieuze oorzaak.

Het is hier misschien noodzakelijk om op te merken dat het bestempelen van de Palestijnse strijd, als een in eerste instantie religieuze strijd, samenvalt met de ‘creatie’ van een nieuwe gemeenschappelijke vijand in het Westen, namelijk de Islam. Het wetenschappelijk discours hieromtrent kende met Samuel Huntington’s bekende artikel over de “clash of civilizations” zijn voornaamste ‘expert’.

In dit artikel stelt hij dat sommige culturen incompatibel zouden zijn met het Westen, waarbij de Islam-cultuur een voortrekkersrol kreeg toebedeeld. Anno 2000 wordt de Islam in de media steevast gerelateerd met terreur en fundamentalisme, en bij de Israëlische media en regering is dit niet anders. De geassocieerde ‘correlatie’ tussen Islam en terreur wordt dus geprojecteerd op de Palestijnse bevolking en de Palestijnse strijd.

In het artikel “Once the intifada ends” (Ha 10) stellen de aanwezige experts dat het Israëlisch-Palestijns conflict opnieuw in zijn Arabisch-Israëlische context moet geplaatst worden:

“They all agreed that it would be in the best interests of both the Arabs as a whole and the Palestinians in particular to prevent a war. In other words, despite the angry passions sweeping through the Arab world, especially Palestinian society …” (Ha 10; zie ook JP 119; …)

Met het aan de macht komen van Sharon en de Likudpartij op 6 februari 2001 zien we dat steeds vaker een associatie gemaakt wordt tussen Palestijnen en Islam fundamentalisme:

“Sharon is arguing that it is Arafat’s Palestinian terror, Islamic extremism, and Iran and Iraq that are disrupting the region.” (JP 119; zie ook JP 120; …)

De aanwezigheid van Israël en zijn bezetting van de Palestijnen creëert geen problemen?


1.3.5.3. De afwezigheid van de Palestijnse burger.

De constante aanwezigheid van de Palestijnse ‘terroristen’ en hun ‘geweld’ in de Israëlische media staat haaks tegenover de afwezigheid van de Palestijnse bevolking en hun menselijke behoeften in de verslaggeving. De veiligheid van de Palestijnse burgers wordt zo irrelevant tegenover de veiligheid van Israël. De Palestijnse slachtoffers worden zelden tot nooit vermeld met hun naam of met een beroep, leeftijd, … ( Ha 17; ) Zij worden gekenmerkt door hun aantal en de reden waarom ze dood zijn:

“Palestinian victims of Israeli live fire are daily given as “X” numbers killed and “Y” numbers wounded. Their names, identities, dashed hopes, and shattered dreams are nowhere mentioned. Absent too are the grief and anguish of their mothers, fathers, sisters, brothers, and other loved ones who will have to live with that tragic loss.” (Hanan Ashrawi 2000: 3)

De afwezigheid van de Palestijnse burger uit het discours en de focus van het discours op het ‘inherent gewelddadige karakter van de Palestijnse Moslim terrorist’ hebben de dehumanisering van de Palestijn op het oog. Het schokkende beeld van de moord op het kind Muhammad al-Durra zorgde voor de doorbreking van deze anonimiteit. “Even then, the Israeli propaganda machine tried to distort the truth even in the face of irrefutable evidence” (Hanan Ashrawi 2000:3).
 

 

NOTEN:

[1] Deze artikels zijn afkomstig uit het linkse Ha’aretz en de rechtse krant, de Jeruzalem Post, en werden gepubliceerd tussen 1 oktober 2000 en april 2001.

[2] Volgens Winkler Prins: “Heilige Oorlog”. Zie ook De Ley H. 2000: 61.

[3] Dr. Qadri Said is een militaire raadgever in de staf van het Al Ahram Center for Political and Strategic Studies.

[4] Dr. Mahdi Abdu hadi staat aan het hoofd van een “ East Jerusalem research institute, the Palestinian Academic Society for the Study of International Affairs (PASSIA).

[5] Zie ook Said: 2000a,b,c; Shipler; Ahsrawi.

[Inhoudstafel] [Deel 1] [Deel 2] [Deel 3] [Deel 4] [Deel 5] [Literatuur]
update: 27 oktober 2012